Achtste toespraak tot mijn studenten, voorjaar 1977.

Ik moet U deelgenoot maken van een doodenge observatie. Onlangs citeerde ik in de familiekring uit de rechterkolom van de voorpagina van het Zaterdags Bijvoegsel van de NRC van 23 april 1977 de volgende zin, nadat ik gevraagd had wie ze dachten, dat hier geciteerd werd:

Ik ben meer geinteresseerd in het handhaven van hoogstaand moreel gedrag dan in politiek.
Zonder aarzeling zeiden mijn vrouw en mijn moeder, die dat weekend bij ons logeerde, "Van Agt, natuurlijk!"

En dat was nu net de doodenge observatie. Want het was niet onze demissionaire minister van justitie, die geciteerd werd! Het was ook niet de lijsttrekker van de Christen Democratisch Appel, die geciteerd werd! Het was de vertaling van een antwoord dat in een interview gegeven was door een beroepscensor uit Brazilie, een land dat tegenwoordig noch vanwege de integriteit van zijn rechtspleging, noch vanwege het peil van zijn democratie bijzonder hoog staat aangeschreven.

Ik had waarschijnlijk ook de er aan voorafgaande zin van de censor kunnen citeren:

Maar in feite doe ik dit uit persoonlijke overtuiging om hoge morele waarden hoog te houden.,
een zin met een van-Agitaans beroep op het eigen geweten van de dignitaris.

Pikante bijzonderheid is dat deze beroepscensor, die zijn walgelijke functie niet alleen met overtuiging, maar ook graag uitoefende slechts tot het gesprek bereid geweest was op voorwaarde dat zijn naam per se niet vermeld zou worden. Dat uitspraken van een representant van dit abjecte regime over hoe hij zijn eigen plichtsvervulling ervaart, "zum Verwechselen ähnlich" blijken met die van onze dolle Dries is, gezien 's mans positie, wel angstaanjagend.

Als ik Dries hoor, moet ik altijd denken aan mijn vader's commentaar op Hitler: "Als je per se iets wilt, kun je het bereiken. Je moet dan wel bereid zijn om nergens voor terug te deinzen." En dan ben ik bang, dat te veel mensen vergeten, dat je nooit macht moet geven aan bezeten fatsoensrapalje: het is namelijk de bezetenheid waaraan het fatsoensrapalje niet alleen het recht, maar zelfs de plicht ontleent om "nergens voor terug te deinzen". En dan zijn ze niet meer te houden.

Ik ben bang, dat te veel mensen zich door uiterlijk vertoon en de nadrukkelijk opgehouden schijn van eerbiedswaardigheid in de luren zullen laten leggen. Ik ben bang, dat te veel mensen zich niet zullen herinneren, dat in uniform met alle kruisen en eikenloof alle Nazi-bonzen er hoogst respectabel uitzagen. Ik ben bang, dat teveel mensen zich er niet van bewust zijn, dat de inquisiteurs uit de middeleeuwen keurige heren waren, die vaak het kardinaalsrood niet misstond. Als ik dolle Dries dan aan de gang zie, of zijn gangmaker, collega Steenkamp —alias rooie Piet— dan probeer ik me wel eens te troosten met de overweging, dat de historie zich niet per se hoeft te herhalen, maar dat neemt zelden mijn ongerustheid weg, dat ditmaal de hoogleraarstoga als dekmantel wordt gebruikt. U zult mij niet vaak iets gunstigs over de PvdA horen zeggen, maar Vondeling's reserve van Agt als kamerlid te beedigen siert hem.

Voor het geval dat deze fatsoensrakker onoverhoopt aan de macht komt wil ik U één troostrijke gedachte meegeven: tijdens die Bezetting zullen weer gouden tijden aanbreken voor het politiek cabaret, desnoods weer ondergronds.