VERSLAG VAN HET BEZOEK AAN HET IFIP-CONGRESS TE NEW YORK, 24 - 29 MEI 1965

Aan het congres werd door ongeveer 5000 man deelgenomen, waarvan naar schatting 700 Europeanen. In overeenstemming met deze samenstelling waren de voordrachten, qua aard en soms zelfs qua onderwerp, nogal afgestemd op het Amerikaanse publiek. Vele presentaties vielen op door "salesmanship", aanprijzingen van en loftuitingen op (het belang van) het gedane werk of het gemaakte produkt, zonder dat ook maar een poging werd gedaan de quintessence hiervan te beschrijven. (Dit gold in sterke mate voor een filmpje over "Programmed Learning and Teaching Machines". Het gesproken woord hierin werd gedragen door voortdurende herhaling van dezelfde drie slogans, waardoor het filmpje in mijn oren meer als antireclame ging werken.)

Opvallend was de grote voortvarendheid (en onkosten), waarmee grote projecten aangepakt werden; men kon evenwel niet altijd ontkomen aan de indruk dat deze moeite geinvesteerd werd in de oplossing van het verkeerde probleem.

Opvallend was het gevoel van onbehagen over de monopolistische positie van IBM, dat op vele manieren tot uiting kwam. De man, die zich in een discussie bekend maakte volgens de regels "Name and Affiliation" en dit laatste deed door te zeggen "IBM, accidentally",verzekerde zich van een open doekje. De spreker, wiens probleem zich grotendeels liet terugvoeren tot (welbekende) structurele tekortkomingen van de betrokken apparatuur, zei wat hulpeloos "Well, it was not my task to redesign the IBM 360". Tegen de opmerking van Brooks dat "System Design" niet zo nodig meer was, omdat nu wel algemeen bekend was, hoe de "Architecture" van general purpose machines zijn moest, is fel geageerd door Barton. Het gehoor van de laatste gaf luide van zijn instemming blijk, maar het maakte de indruk van een uitlaatklep, een compensatie voor het vrij algemene defaitisme.

Opvallend was de mate, waarin bepaalde ideeën ('Multiprogramming" en "Remote Consoles") "OK-begrippen" waren. De demonstraties, die in deze richting gegeven werden, waren vaak indrukwekkend. De - tot in den treure herhaalde - bewering, dat algemene ingang van deze technieken een revolutie in gebruiksaard en gebruiksmogelijkheden van rekenautomaten zou betekenen, lijkt mij juist; de vraag of deze revolutie ook keerzijden zou kunnen hebben, bleef onaangeroerd.

Opvallend was de spraakverwarring die optrad, zodra "List Processing" en "Strong Handling" gediscusieerd werden; het adagium "Wo die Begriffe fehlen, so stellt zur rechten Zeit das Wort sich ein" leek me wel van toepassing. Een samenvatting van Perlis leek mij de toestand aardig weer te geven.

Van de gelegenheid met vakgenoten te spreken heb ik dankbaar gebruik gemaakt, vooral waar ik mijn ideeën aan hun ervaringen kon toetsen. In het bijzonder met betrekking tot mijn taak om parallelle processen dynamisch op elkaar af te stemmen, was de reactie een aanmoediging om op de ingeslagen weg voort te gaan.

Enkele discussies (met name met Douglas Ross) overtuigden mij van de actualiteit van wat ik voor mezelf "Het Identificatieprobleem" genoemd had en waren daardoor een aansporing om de gedachten die ik daar destijds aan gewijd heb, zodra ik weer wat meer tijd heb, te vervolgen.

De confrontaties in de week voorafgaande aan het congres (de bijeenkomst van Working Group 2.1 "Programming Languages" van IFIP) waren aanleiding om vroegere ideeën (over de plaatsbepaling van het begrip "type" en de beschouwing van formele parameters als communicatiekanaal) uit te werken en te doen beklijven in een rapport, dat aan de Editor of the ALGOR Bulletin zal worden toegezonden.

Prof.dr. E.W. Dijkstra

E.D./A.M.
1-6-1965