E.W.Dijkstra
Eindhoven, 11 mei 1966 / Z8 96-1

 

 
motto:
Michael is een aardige jongen
Michael is een aardige naam
Michael schrijf je met zeven letters
Michael kan ik beter lezen dan Michael

 

Aan de leden van de Z8-commissie.

Ongeacht de frisse tegenzin, waarmee U ongetwijfeld bijgevoegd rapport EWD161 ter hand neemt, verzoek ik U toch om het zorgvuldig te lezen. Moge U troost putten uit de wetenschap dat Uw tegenzin waarschijnlijk slechts een flauwe afspiegeling is van de stemming waarin het is geschreven. Ik heb zelden zo sterk het gevoel gehad bezig te zijn aan een stuk problematiek met volautomatische, ingebouwde ondankbaarheid.

Ik geloof nl. dat weinig mensen beseffen, hoe moeilijk dit is. Dit geldt zeker voor menig vroeger auteur van input/output systemen en het droeve resultaat is, dat zij vaak iets zo chaotisch hebben geschapen, dat iedereen met enige training in esthetisch en zindelijk denken allang van het onderwerp kotst. Het geldt ook voor menig oprecht machinegebruiker, op ongeveer dezelfde manier als waarop bij vele wiskundigen bv. de planimetrie pas begint, waar die leuk en hanteerbaar wordt, dwz. na het hachelijke eerste hoofdstuk, dat ze liefst zo gauw mogelijk vergeten om met een gesuste gewetensnood tenminste door te kunnen gaan.

Door alternering van interpretaties op verschillend niveau nauwelijks toe te staan heb ik in EWD157 een zekere schoonheid bereikt, maar voor de tegenwerping, dat ik daarmee het kind met het badwater heb weggegooid ben ik niet ongevoelig. (Als de physicus, die met enige spijt constateerde, dat de natuur niet zo dociel was, dat hij zich precies hield aan de door hem opgestelde natuurwetten!) Rapport EWD161 is een proeve van het wespennest, waarin men zich steekt, als men wat minder ordelijke manieren van informatieverwerking nochtans in een zo ordelijk mogelijk systeem probeert te vangen.

Ik heb geprobeerd zo min mogelijk statusvariabelen met zo goed mogelijk gescheiden betekenis in te voeren, zulks ten bate van de overzichtelijkheid van het totaal van de mogelijkheden, waarin het hele complex van interpretatie zich bevinden kan.

Ik heb geprobeerd de specifieke hebbelijkheden van de diverse ponser/bladschrijvers zo veel mogelijk te isoleren.

Ik heb geprobeerd de diverse acties in extreme situaties (het aanroepen van HEP als de band op is, het aanroepen van CHARF of het geven van een voorgift aan CHARF terwijl CHARF kennelijk niet actueel is, etc.) zo onschadelijk mogelijk te definieren.

Ik heb geprobeerd wet ik als normaal gebruik voorzie zo glad mogelijk te laten verlopen en tegelijkertijd de deur naar “abnormaal gebruik” open te laten staan.

Ik heb geprobeerd een systeem op te zetten, waaruit hanteerbare instructies voor de ponskamer voortvloeien, ook als ze willen kunnen plakken en knippen.

Aan U het oordeel, in hoeverre ik geslaagd ben. Ik sta open voor alle suggesties: wet in EWD161 zijn neerslag heeft gevonden is nauwelijks een stuk werk, waarmee ik me vereenzelvigen kan. Ik moet U wel waarschuwen, dat ik op de ongespecificeerde vraag “Moet het echt zo ingewikkeld” zal antwoorden met de wedervraag “Kunt U het doorzichtiger?”. Zo ja, zoveel te beter. Mocht de communis opinio blijken te zijn, dat we het niet zo ingewikkeld willen, dat we het ook niet eenvoudiger kunnen en dat we dus water in de wijn onzer desiderata moeten doen —wellicht tot haast onversneden water!— dan verdwijnt EWD161 na onze ogen een beetje geopend te hebben in het museum. Het woord is aan U.

Edsger W.Dijkstra