Verslag bezoek Engeland 30 augustus – 9 september 1972.

Ik leef in vele werelden. Wanneer ik in Eindhoven over ontwerpmethodologie etc. praat, bespeur ik een duidelijke scepsis in de trant van “Voor ontwikkeling (in tegenstelling tot onderzoek), voor routineaangelegenheden zoals programmeren kan zoiets misschien wel bestaan, daar waar originaliteit enwiskundige inventie in het geding zijn, kan het nooit veel helpen.” Donderdag 30 augustus 1972 heb ik ’s middags een lezing gehouden in het IBM Laboratorium te Hursley, waarin ik een aantal programmatjes “op mijn manier” ontwikkeld heb. Mijn gehoor was uiterst gemend: achter in de zaal zaten de programmeurs (in de ruimste zin des woords), voorin zaten de managers. In de discussie bleek, dat de managers erg teleurgesteld waren .... omdat ik nog zoveel ruimte liet voor originaliteit en inventiviteit! (Het publiek achter in de zaal vond de voordracht heel leuk!) Mijn samenvatting van de situatie is “Managers regard software design primarily as a management problem because they cannot manage it.” Ik voel me getempteerd om een satyre te schrijven over “Mathematics, Inc.”, een organisatie, die een contract heeft afgesloten om in het voorjaar van 1975 een bewijs van Goldbach’s Conjecture te leveren!

In Hursley troffen me verder een paar dingen. Ten eerste zijn alle bordjes “THINK” verdwenen en vervangen door aansporingen “to keep IBM confidential matters secret”. In de vele gesprekken, die ik heb gehad, was dit een keer erg hinderlijk. Het was verder een wat deprimerende zaak: meer dan vijftig procent van hun manpower is inmiddels opgeslokt door wat ze als “maintenance” aanduiden, ze vinden dit om begrijpelijke redenen heel hinderlijk en alarmerend, ik bespeurde absoluut geen research ten aanzien van de vraag, hoe dit te voorkomen zou zijn. Dergelijk onderzoek valt kennelijk buiten hun taakstelling. De bekrompenheid van deze taakstelling leidt wel tot heel moeilijke situaties: ik heb een tijd lang zitten praten met een man, die verantwoordelijk was voor zoiets als “product validation”, wat als je het logisch analyseert, een volslagen onmogelijke taak is. Je zit wel in een naar schip als je een taak hebt, waarvan je kunt aantonen, dat niet alleen jij hem niet kan, maar dat niemand hem kan en toch geen kans ziet je managers ervan te overtuigen, dat de interne taakverdeling fundamenteel verkeerd is. Het was een slimme jongen en ik had erg met hem te doen. Verder trof ik er de zoveelste groep aan, die bezig was om een rigoureuze definitie van PL/I te geven; ook deze groep had het gevoel op een dood spoor gezet te zijn omdat ze iets moesten doen op een manier, waarvan ze inmiddels overtuigd waren, dat de manier fundamenteel tekort schoot. En dan maar do en alsof...

Na mijn bezoek aan Hursley vertrok ik naar Newcastle, waar onder auspicieen van de Universiteit en op kosten van IBM een seminarium gehouden werd over “Computer applications in business.” Ik ben daar naar toegegaan met de bedoeling om veel te leren, ik heb er ook wel veel geleerd, misschien niet altijd wat ik hoopte te leren. De officiele sprekers vielen uiteen in twee categorieen: ten eerste twee Amerikaanse hoogleraren, die een undergraduate en een graduate program presenteerden. In weerwil van het feit, dat het graduate program gepresenteerd werd door iemand als Ashenhurst, waren deze presentaties nogal weinig overtuigend. Ashenhurst hield het hoofd boven water, door ook zelf er nogal relativerend over te spreken, de man van het undergraduate program ging gewoon af. Het had heel weinig met computing science te maken, het was op zijn best “vocational management training”.

Prof.M.M.Lehman —nu Imperial College— ging in de discussie een keer op een van zijn stokpaarden zitten, nl. dat het grote bezwaar van het Amerikaanse onderwijssysteem is, dat het de neiging heeft om voor de volle honderd procent “knowledge oriented” te zijn; de opmerking was volkomen terecht, een beter bewijs voor zijn stelling had hij niet kunnen vinden. De veel gehoorde opmerking “dat door de snelle vooruitgang van de wetenschap onze kennis zo snel verouderd” vraagt om een tegeninterpretatie, nl. dat teveel ten duidelijkste valotiel spul ten onrechte voor “wetenschap” wordt aangezien.

Voorts was het geheel een duidelijk symptoom van de in de USA heel geprononceerde anti-intellectuele beweging: als je wilt een volgende greep naar de macht van de soft sciences. Het was al den donder gedragswetenschappen, sociologie, psychologie en economie. Het is natuurlijk allemaal best dat iemand, die zich met automatisering of modelvorming in het bedrijsleven wil gaan bezighouden, daar iets van af weet, maar een en ander ging zover, dat eigenlijk ontkend werd dat er doorgaans ook nog een technisch probleem competent opgelost moet worden. Deze beide heren hebben elk drie uur gesproken, ze werden nogal in het defensief gedrongen.

Dan was er een drietal andere sprekers (van Dupont, ICI en Barclay’s Bank), die heel andere verhalen hielden, nl. een verslag gaven van hoe in hun bedrijf de werkzaamheden door de komst van de rekenmachine beinvloed waren. Deze verhalen hadden in elk geval het voordeel, dat ze “waar” schenen; de drie sprekers waren alledrie hoog in hun eigen hierarchie. De man van Barclay’s bank faalde op het publiek een goede indruk te maken; hij had helemaal de instelling van “Ik verwacht van afgestudeerden van de universiteiten, dat ze zonder inwerkperiode onze problemen met de bestaande apparatuur kunnen oplossen.” en de vraag, wat deze afgestudeerden over vijf en over tien jaar zouden doen, regardeerde hem niet. Een mengsel van kortzichtigheid en cynisme, dat onverkoopbaar bleek. (Uit de discussie kwam duidelijk naar voren, dat de meesten ook zonder dit verhaal al de indruk hadden, dat uitgerekend het Engelse bankwezen wel heel erg aan zijn tradities zit vastgekluisterd.) De verhalen van Dupont en ICI gingen over de veranderde planning-procedures; de man van Dupont, Andersen, heeft de conferentie gedragen, het was een genot om naar hem te luisteren; Youle van ICI sprak ook bijzonder eerlijk en was daarom de moeite waard, zij het dat ik hem wel wat verontrustend vond in zijn diepgeworteld wantrouwen tegen de “academicians”. Het had teveel de flavour van “wij jongens van de praktijk”; ik ken die geluiden uit Nederland natuurlijk ook, maar het trof mij een beetje ouderwets en achterhaald en het zou best kunnen zijn, dat in dit opzicht Engeland een paar jaar op Nederland achterloopt.

Dave Parnas van Carnegie-Mellon heeft ook drie voordrachten gehouden, de eerste was goed, de tweede een beetje langdradig en de derde was in wezen over een nog lang niet rijp onderwerp. Ik wist niet anders dan dat hij na het seminarium naar Nederland zou komen en had al half-en-half georganiseerd, dat hij ook een voordracht aan de TH zou houden; het was een opluchting te horen, dat hij direct naar Amerika terugmoest en dat daarom zijn hele bezoek aan Nederland niet doorging. Als hij dit verhaal hier gehouden zou hebben, zou ik me nogal in verlegenheid gebracht voelen.

Het seminarium werd afgesloten met de verplichte IBM-spreker. Onze landgenoot prof.dr.A.A.Verrijn Stuart, die ik bij deze gelegenheid voor het eerst ontmoet heb, onderscheidde zich door na deze voordracht als enige uit het gehoor ook nog een duit in het zakje te doen en een soort credo weg te geven, dat zich weinig onderscheidde van het verhaal van de spreker bij wie hij aansloot. Wolbers was er ook.

  prof.dr.Edsger W.Dijkstra