Negende toespraak tot mijn studenten, voorjaar 1976.

In een ogenschijnlijk lovenswaardige bezorgdheid, dat rijksmiddelen niet over de balk gegooid worden, heeft ons ministerie van O. en W. aangedrongen op bezuinigen en verhoging van de efficiency van het universitair onderwijs. Maar hoe bonafide is het ministerie?

Er wordt sterke drang uitgeoefend om de bestaande vijfjarige curricula door vierjarige te vervangen, zulks op grond van financiele overwegingen. Maar U moet niet denken, dat door het afknippen van het laatste, vijfde jaar slechts 20 procent beknot wordt. Naarmate studenten ervarener worden gaat het zich nieuwe meterie eigen maken steeds sneller, en in dat opzicht is Uw laatste jaar Uw productiefste. Kortom, U wordt niet met 20, maar waarschijnlijk eerder met 30 procent beknot. En van de kant van de universiteit of hogeschool, die met zijn hogerejaars studenten zijn meest effectieve studenten verliest, moet je vaststellen, dat de studieduurverkorting de gemiddelde efficiency van het onderwijs schaadt.

Er is een andere, voortreffelijke manier om de efficiency van het hoger onderwijs te verhogen: bij toelating strenger selecteren. Dat heeft tijdenlang niet gemogen, want het eindexamen gaf per definitie toegang. Op het moment, dat er voor allerlei studierichtingen evenwel een numerus clausus ingesteld moest worden, gold dit argument niet meer en dat was het moment geweest om toelating tot het wetenschappelijk onderwijs via een vergelijkend examen te reguleren. Maar wat beslist onze goeie overheid? Loten! En dat was dan de tweede overheidsmaatregel, die de efficiency van het wetenschappelijk onderwijs nodeloos schaadt.

Voorts is de van overheidswege ingevoerde WUB bijzonder schadelijk voor de efficiency van het wetenschappelijk onderwijs: ten eerste omdat vergaderen een bijzonder tijdrovende beslissingsprocedure is, ten tweede omdat nu zovaak waar competentie vereist is terzake onkundigen meebeslissen, dat er vele verkeerde beslissingen genomen worden, en ten derde omdat de sfeer zo verloederd is, dat het gestimuleerde verloop onder het docentencorps nauwelijks meer adequaat is op te vangen. Kortom, de WUB is de derde schadelijke overheidsmaatregel.

Ten vierde noemen we de maatregelen, die samen doorgaan voor wetenschapsen onderzoeksbeleid en een papierwinkel veroorzaakt hebben, waar niet alleen de onderzoeker knettergek van wordt maar die ook een klein leger planningsambtenaren bezig houdt. In een kosten/baten-analyse zijn zij tweewerf schadelijk: hun salaris moet wel uit ons budget betaald worden en hun bijdrage tot onze eigenlijke werkzaamheden is negatief.

Alsof het nog niet genoeg is hangt boven ons allen tenslotte de dreigende wolk dat de pedagogen en de beoefenaren van wat onderwijsresearch heet de kans krijgen op ons doceren in te grijpen: dan zijn we helemaal in de aap gelogeerd.

Ik keer terug tot mijn oorspronkelijke vraag, hoe bonafide het ministerie is in zijn bezorgdheid om de efficiency van het wetenschappelijk onderwijs. Dat hele wetenschappelijke onderwijs kan onze bewindslieden geen ene lor schelen. De minister van financien doet zijn plicht als hij zegt dat het niet te duur mag worden, dit kabinet, dat zoveel ideologie in zijn beleid doet, kan de gesignaleerde maatregelen niet ongedaan maken en het Nederlands wetenschappelijk onderwijs wordt op het offerblok der utopisten geslacht. Ik ben bang, dat het voor onze bewindslieden niet eens een moreel dilemma is: spreiding van kennis impliceert toch de vernietiging van een wetenschappelijk onderwijs dat nog wat voorstelt?

Overigens ben ik van mening, dat er op Hilversum 4 minder moet warden gezeverd.