EWD 224
14 januari 1968

HEEL VERTROUWELIJK

Het volgende beoogt een catalogus van bedreigingen voor het goed functioneren van de onderafdeling; het is een uiting van grote bezorgdheid.

A)   Het researchklimaat wordt bedreigd door een puriteins schuldgevoel. Als we lekker aan het werk zijn, voelen we ons als een vis in het water. Dit geeft ons het gevoel, dat we ons in onze hobby uitleven en dan komt de twijfel "Wie ben ik, dat ik doen mag, waarin ik het meeste zin heb?". Het is gewoon moeilijk om - hetzij met betrekking tot jezelf, dan wel met betrekking tot een ander - het vertrouwen op te brengen, dat iemand de maatschappij niet beter dienen kan dan juist "door zichzelf te zijn". Dit zullen we toch moeten opbrengen!

B)   Om je werk goed te doen, moet je er plezier in hebben, moet je je ermee kunnen identificeren. En als iemand er manifest plezier in heeft, dan loopt hij de kans om het onder A gesignaleerde schuldgevoel - hetzij bij zichzelf, dan wel bij anderen - op te wekken. Maar draaien we dan de zaak niet om? Is het niet veelal zo, dat het een kwestie van lijfsbehoud en levenskunst is, om in een op je genomen taak je voldoening en je genoegen te vinden?

C)   Het researchklimaat wordt bedreigd door een eerlijkheidsoverweging. Veelal komen wij niet toe aan wat we zouden willen doen en niets ligt meer voor de hand dan dat we deze onproductiviteit wijten aan de omstandigheden en nevenverplichtingen. (De man die zich beklaagt, dat hij het zo druk heeft, voegt daar nimmer aan toe "Ik doe zoveel", maar altijd "Ik kom nergens meer aan toe".) Ten overstaan van iemand, die wel productief is is de vanzelfsprekende reactie dat de man "kennelijk te weinig klussen heeft", een misverstand, waarin nodig correctief moet worden ingegrepen.

D)   De dichotomie ten aanzien van het hebben van afstudeerders: op enkele grensfiguren na valt de onderafdeling in tweeen uiteen, collegae met en collegae zonder afstudeerders. Het gevaar bestaat, dat zij zonder afstudeerders gefrustreerd raken door het gevoel, niet tot hun recht te komen, terwijl zij met afstudeerders gefrustreerd raken door het gevoel, het vuile werk te kunnen opknappen. Ten aanzien van deze dichotomie moeten we kiezen of kabelen, of er wat aan doen, of er mee leren te leven. Ik suggereer het laatste. We hebben allemaal ons specialisme of onze specialismen en daarvoor hoeven we ons niet te schamen, immers daarom zijn we hier benoemd! Vergeleken met het werkterrein, dat we gezamenlijk bestrijken, is de opgave van een TH tamelijk gericht en het is daarom vanzelfsprekend, dat sommigen meer met afstudeerders gezegend dan wel gestraft zijn dan anderen. Persoonlijk ben ik alleen maar blij en dankbaar, dat wij in een dergelijke diversiteit rond te tafel zitten, want ik kan me niet voorstellen, dat de ene helft niet profiteren kan van de andere (en dat geldt in beide richtingen).

E)   Een mogelijke ontaarding van het onder D gesignaleerde, die optreden kan, zodra zij zonder afstudeerders dit er aan gaan wijten, dat onze studenten niet goed genoeg voor hen zouden zijn. Misschien is het inderdaad wel zo, dat ze alleen met een heel goede iets kunnen bereiken, dat kan zijn. In geen geval mag aan het onvermogen een matige jongen tot bruikbaar mens op te kweken het prerogatief ontleend worden "dat die enkele goede natuurlijk voor hen is" om vervolgens neer te zien op wat de rest van de rest terechtbrengt. Omgekeerd: wie van een droeve kandidaat zo goed mogelijk een ingenieur maakt hoeft als afstudeerhoogleraar niet zich tegenover zijn collegae voor het overeenkomstig droevige afstudeerwerk te generen want het is immers de onderafdeling als geheel, die deze jongen tot het ingenieursexamen heeft toegelaten.

F)   In tweeerlei opzicht heeft ons denken de schaalvergroting niet bijgehouden; de vraag dient gesteld te worden of het oude ideaal uit de opbouwfase van de onderafdeling "We zijn een geheel en iedereen kan alles" nog hanteerbaar en nog practisch is. De onverwerkte schaalvergroting manifesteert zich
1)   in het feit, dat we inmiddels als onderafdeling veel meer specialismen herbergen
2)   in het feit, dat we iedereen zijn tijd willen laten verdelen over de twee activiteiten van de onderafdeling, onderwijs en onderzoek, terwijl er inmiddels vier vrij verschillende activiteiten zijn:
          1) basisonderwijs voor andere afdelingen
          2) Wsk-onderwijs, inclusief specialistisch onderwijs
          3) onderzoek
          4) service-bedrijf (zowel intern als extern).
In onderafdelingsvergaderingen hebben we neiging om voor deze meerslachtigheid van taakstelling de ogen te sluiten. Het resultaat is, dat aan ieder staflid de conflictsituatie gedelegeerd wordt, waar wij als senaatsleden omheen lopen.

G)   We gaan gebukt onder een (overdreven) appreciatie van onderzoek en depreciatie van het basisonderwijs. Wat we daaraan moeten doen is me niet duidelijk, wel is me duidelijk, dat dit door de vijftig-procent-regeling alleen maar in de hand wordt gewerkt, want de vijftig procent onderzoek wordt door de staf ervaren als verguldsel voor de pil van de vijftig procent onderwijs, vooral als dit basisonderwijs betreft. Zijn we hier zelf schuld aan? Zodra je sollicitanten op hun onderzoekcapaciteiten selecteert is het in elk geval niet verwonderlijk, als je een staf kweekt, die het basisonderwijs meer als last dan als taak ervaart.

H)   We hebben het allemaal zo goed met de wiskundig ingenieur voor, dat een irreeel idealisme, dat schapen met zes poten wil fokken, de kop opsteekt, met alle teleurstellingen van dien. Vergeleken bij andere curricula lijkt ons programma ontstellend breed. De kreet "Een wiskundig ingenieur moet in elk geval een goed wiskundige zijn" is in al zijn nobelheid gevaarlijk, gevaarlijker naarmate wij precieser menen te weten, wat wiskunde is en wat niet. Het gevaar is groot, dat wij over vijf jaar een soort reincultuur bedrijven die heel veel lijkt op wat we nu de universiteiten verwijten. Misschien doen we er beter aan om zonder al te veel vooropgestelde ideeen over wat nu wiskunde is en wat niet te proberen om bruikbare mensen op te kweken.
     Noot 1. Die mensen zullen van een verscheidenheid zijn, die moeilijk verteerbaar is voor wie leeft in het idee van "de eenheid van de wiskunde", de ontwikkeling zal sommigen van ons pijn doen.
     Noot 2. Van de zijde van studenten zullen we hierin niet aangemoedigd worden: het zijn juist in zeker zin "goede" studenten - dwz, het type, dat ons in een heleboel opzichten wel aanspreekt - die ons naar de reincultuur drijven.
     Noot 3. Ik hoor de verontwaardiging al "Als wij niet mogen weten, wat wiskunde is, waar blijven we dan? Is dit niet levensgevaarlijk?" Ja, maar wie vaart op een dubieus kompas, kan zich dit beter bewust zijn dan er blindelings op vertrouwen!

I)   Een hoop van de gesignaleerde bedreigingen houden direct verband met de omvang van de onderafdeling, zoals communicatiemoeilijkheden, diversiteit van inzichten, doelstellingen, normen etc. Aangezien de onderafdeling alleen maar groter zal worden, zal een doorgaan met verdoezelen alleen maar tot grotere moeilijkheden aanleiding kunnen geven. Vandaar dit stuk.

Edsger


transcribed by Jeanine Daems
revised Mon, 13 Nov 2006