Vijfde toespraak tot mijn studenten.

De sectie Informatica van de Academische Raad heeft een zogenaamd "Structuurplan" opgesteld met betrekking tot het wetenschappelijk onderwijs, een structuurplan, dat gericht is tot het Departement van Onderwijs en Wetenschappen. Over de inhoud van dit structuurplan, hoe abominabel ook, wil ik het met U niet hebben. Het is nl. belangrijker om met U te spreken over wat ik de afwezigheid van inhoud zou willen noemen, en over de bedroevende vorm van dit rapport.

Het Nederlands, waarin dit rapport gesteld is, is ronduit erbarmelijk: hele woordreeksen betekenen niets, omdat er met de beste wil van de wereld geen goed Nederlands in te lezen is; andere zinnen, hoewel grammaticaal correct, betekenen ook niets, omdat ze zijn opgebouwd uit loze kreten. En waar het voorstel wel iets inhoudt, getuigt het van een incompetentie en een naieviteit, die niet meer ontroerend te noemen is: schandalig is een meer adequate term.

In het natuurlijk taalgebruik wordt de semantiek van wat wij zeggen en schrijven bepaald door hoe de ontvanger op onze uitingen reageert. Als ik U in heldere termen bijvoorbeeld de klokparadox uit de relativiteitstheorie zou uitleggen, zou U —dat hoop ik tenminste!— dat begrijpen en zou ik iets van een verbijsterende consistentie hebben beschreven. Als ik evenwel woordelijk ditzelfde verhaal zou afsteken tegen een klein buurjongetje van drie jaar, dan zou die zelfde toespraak plotseling leeg en betekenisloos zijn. In het conversationeel gebruik van de natuurlijke taal bepaalt het bevattingsvermogen van de toegesproken, wat onze uitspraken betekenen, en bepaalt ons beeld van de toegesprokene dientengevolge ons taalgebruik. Als we tegen een idioot praten, generen we ons niet, als we onzin uitkramen, want dan mag dat. In dit licht bezien is het rapport van de sectie Informatica van de Academische Raad ronduit een belediging aan het adres van de ambtenaren ten departemente, die geacht worden dit stuk te lezen en niet in dit drijfzand van taalmisbruik te verzinken.

Nou kan je natuurlijk proberen je hiervan af te maken en zeggen: ach, dit stuk is niet zo gelukkig uitgepakt, het is een beetje een compromis, dat in eerste instantie is opgesteld door vier hooggeleerde lummels, en de rest van de sectie, die het allemaal ook zat was, heeft zich er moedeloos mee accoord verklaard. Als dat mijn enige commentaar was, zou ik er verder niet over spreken: er worden immers wel vaker stukken geproduceerd, die bij nader inzien niet door de beugel kunnen. Ad nauseam, mogen we wel opmerken.

Maar er is iets veel angstigers: bij het merendeel van de mensen, die dit rapport onder ogen krijgen, wekt zijn erbarmelijkheid niet eens meer verbazing, laat staan verontwaardiging: men accepteert als de normaalste zaak van de wereld, dat stukken, die naar het departement worden gestuurd, van kaft tot kaft van de leuterkoek aan elkaar hangen. Wil het departement een structuurplan hebben? Goed, krijgt het departement een stuk, dat er als een structuurplan uitziet. Men heeft afgeleerd, ook maar de minste eisen te stellen ten aanzien van de eventuele inhoud, het enige wat telt is de existentie van het rapport: in plaats van een bijdrage volstaat men met een oppervlakkige nabootsing. En als je je over dit culturele bederf openlijk zorgen maakt, kijken de meeste mensen, alsof ze snot zien branden. En als ze merken, dat je ondanks hun vergoelijking in je bezorgdheid volhardt, word je als hinderlijk spelbreker beschouwd. Maar ik moet soms denken aan de geslachte kip, die zonder kop nog een paar stappen doorstrompelt.

Ik hoop, dat U even zorgvuldig geluisterd hebt, als het voorafgaande is opgesteld.