NOTE: This transcription was contributed by Martin P.M. van der Burgt, who has devised a process for producing transcripts automatically. Although its markup is incomplete, we believe it serves a useful purpose by virtue of its searchability and its accessibility to text-reading software. It will be replaced by a fully marked-up version when time permits. —HR


 

Commentaar op “Structuur plan Informatica (W.O.) van de ARSI.

        “Learn to write well, or not to write at all.” (John Dryden)

        “Groot is mooi en veel is lekker.” (Maarten Toonder)

Het eerste dat aan het ”Structuurplan Informatica (W.O.) van de Academische Raad, Sectie Informatica, code “AR 74/75-5” (in navolging van de ARSI hieronder aan te duiden als het Magnum Opus) opvalt, is zijn omvang en het slechte Nederlands, waarin het is gesteld: even weinig had beter in het halve aantal pagina’s gezegd kunnen worden.

Het tweede is de onduidelijkheid. Men stelle zich een rapport voor over “Het onderwijs in het schrijven”, waarbij de lezer geregeld in het ongewisse blijft of passages nu betrekking hebben op het onderwijs, dat kindertjes in de eerste klas leert letters op papier te krijgen, of op onderwijs in spelling, of op onderwijs in handelscorrespondentie, of op colleges voor toekomstige literatoren en auteurs: zo schrijft het Magnum Opus over “informaticaonderwijs”.

Het derde is, dat in dit Magnum Opus —dat handelt over een Structuurplan Informatica voor het Wetenschappelijk Onderwijs!— een halve pagina over de wetenschapsbeoefening gaat, de resterende 69.5 over onderwijs. (Ten aanzien van de wetenschapsbeoefening weet het Magnum Opus niet veel meer te vertellen, dan dat deze “bevorderd” moet worden.)

Het vierde is de nadruk, waarmee “de behoefte van de maatschappij” als voornaamste leidraad is gekozen. Niet een wetenschappelijke discipline, maar “werkkringen” fungeren als uitgangspunt, in zo sterke mate, dat —hoewel de auteurs dit met een weinig overtuigend beroep op de diversiteit van de werkkringen ontkennen— het Magnum Opus eigenlijk een paar beroepsopleidingen voorstelt, die nauwelijks boven het het niveau van het NOVI (beter bekend onder de oude, en misschien eerlijkere naam SSAA) lijken uit te komen: het enige verschil lijkt, dat de docenten de toga mogen dragen. Deze nadrukkelijke afstemming op werkkringen is des te bedenkelijker, omdat in dit nog verre van volgroeide vak wetenschappelijke en technische ontwikkelingen de aard van het werk nog zo drastisch kunnen veranderen. (Hierbij zij opgemerkt, dat naarmate mensen minder aan deze ontwikkelingen deel hebhen, zij een statischer beeld van de maatschappelijke behoefte hanteren.) De vrees, dat de gedoceerde stof, zo Űberhaupt van enige waarde, een halfwaardetijd van hooguit vijf jaar zal hebben, klinkt in het Magnum Opus nergens door. (Integendeel! In het basisprogramma wordt leerstof opgevoerd, die reeds nu aantoonbaar als rijp voor de schrothoop ontmaskerd is.)

De grootste leemte van het Magnum Opus is, dat het de zinvolheid en realiseringsmogelijkheid van de voorgestelde (tamelijk gigantische) onderwijsactiviteit als zo vanzelfsprekend veronderstelt, dat zelfs geen poging is ondernomen om deze waarschijnlijk te maken. Aangezien schier alle wetenschappen van de computer zouden kunnen profiteren, moeten grote horden studenten —alpha’s, beta’s, gamma’s, de hele troep— basisonderwijs in de informatica krijgen. Heel eenvoudig! Maar wat blijft daar van over? Dat wordt van het niveau van een college “girokaart invullen” —wat is de automatisering van de girodienst anders dan een groot “applicatiepakket”?—. (Het feit dat wij bij de Inleiding tot de Kunst van het Programmeren voor de HBO-leraren, die dat college volgen, al een speciaal schertstentamen moeten opstellen, omdat ze anders nooit een voldoende halen, spreekt waarschuwende boekdelen.)

Naast dit dubieuze basisonderwijs aan allen, worden twee beroepsopleidingen gesuggereerd, informatica “I” en bedrijfsinformatica “BI”, en het Magnum Opus betoogt herhaald met klem, dat een “studierichting informatica” in het Academisch Statuut dient te worden opgenomen. De enige motivering is een politieke: als we nu het officiele etiket van “academisch gevormd informaticus” maar kunnen uitdelen, dan halen we onze “achterstand” wel in. (De aanhalingstekens rond de “achterstand”, waarmee het Magnum Opus het departement onder druk probeert te zetten, duiden aan dat ik bij de wijze, waarop het Magnum Opus deze meent aan te tonen, nog wel mijn kanttekeningen heb.) Het Magnum Opus vermeldt tactvol nergens, dat de levensvatbaarheid van een academische studierichting o.a. afhangt van een haar schragende wetenschappelijke discipline. In het geval van de informaticaopleiding “I” —mits niet zo oubakken voorgesteld als in het Magnum Opus— begint een dergelijke discipline zich weliswaar af te tekenen (maar er zijn nog genoeg andere redenen voor mij om zo huiverig te zijn, dat ik zelfs een afstudeerrichting “I” in het Academisch Statuut prematuur acht); ten aanzien van de bedrijfsinformatica “BI” is een dergelijke schragende wetenschappelijke discipline grotendeels afwezig. Deze absentie —hoewel ruiterlijk in het Magnum Opus toegegeven— is voor de opstellers geen beletsel geweest om toch maar een aantal hoogleraren in dit vooralsnog hypothetische vak voor te stellen! Kortom, zelfs zonder de gepaneerde hehoeften van de maatschappij in twijfel te trekken, en zonder het geponeerde primaat van deze leidraad aan te vechten —iets, waar ik overigens van ganser harte toe bereid ben— moet ik concluderen, dat het Magnum Opus bedenkelijk veel overeenkomst vertoont met het bekende voorstel, om aan alle medische faculteiten leerstoelen te stichten voor “De genezing van vooralsnog ongeneselijke ziektes.”. Deszelfs voorstellers mogen menen, daarmee van visie te getuigen, de praktijk heeft geleerd, dat hiermee slechts kwakzalvers worden aangetrokken.

Een laatste karakteristiek van het Magnum Opus mag. omdat hij zo uiterst bedenkelijk is, helaas niet onvermeld blijven: deszelfs onverholen anti-intellectualisme. Zo wordt in de appendix voor de I-Opleidi­ng gesteld, dat het voorstel er garant (sic!) voor staat, dat er geen “ivoren toren” informatici zullen worden opgeleid. (In naam van de wereldvrede, of zo?) En ik maar bidden, dat, zo dat voorstel onverhoopt opgevolgd mocht worden, er af en toe nog een “ivoren toren” informaticus door de mazen van het net heen glipt. Maar dat is natuurlijk wel naief, want ze staan er immers garant voor, dat zoiets niet meer zal gebeuren......

21 februari 1975prof.dr.Edsger W.Dijkstra
Technische Hogeschool Eindhoven


P.S. Nu er nog wat ruimte op deze pagina over is, voor wie het anders niet geloven wil, tot slot een stijlbloempje uit het Magnum Opus (pg. 31): “Als doelstelling wordt genoemd ”de behoefte aan onderwijs met betrekking tot informatiesystemen in organisaties“, hetgeen geanalyseerd wordt aan de hand van het gebruik dat organisaties op dat moment van computers maakten, in vergelijking met het wezen van bestuurlijke informatiesystemen.”


Transcribed by Martin P.M. van der Burgt
Last revision 2014-12-08 .