Derde toespraak tot mijn studenten, najaar 1976.

Soms kan ik me erg goed voorstellen hoe onze paragnost Croiset zich geregeld voelen moet, beschikkend als hij doet over zekerheden, waarvan anderen niet begrijpen, hoe hij er aan komt. Zo'n uitzonderingspositie geeft aanleiding tot een wijd scala van reacties, en ze zijn bijna allemaal vervelend: enerzijds adoratie en pijnlijke overdrijving, anderzijds wantrouwen en de beschuldiging van charlatannerie.

Maakt U zich geen zorgen, ik ben geen telepaath, geen gedachtenrader en geen helderziende. Ik heb maar van één gave last: ik blijk meer dan de gemiddelde Nederlander tussen de regels te lezen en meer informatie te ontlenen aan de manier waarop anderen zich uitdrukken. Elke mededeling die mij gedaan wordt is automatisch de draaggolf voor een tweede boodschap: naast wat iemand me zegt hoor ik altijd hoe iemand dat zegt. Dat geldt natuurlijk voor iedereen, ik heb alleen waarschijnlijk geleerd er wat sterker op te letten dan de meesten.

Tot mijn verbazing heb ik moeten ontdekken, dat er ook mensen bestaan die voor deze impliciete schaduwboodschappen volslagen doof zijn, en ik heb daar grote moeilijkheden mee gehad, ettelijke keren bv. als over grote projecten mijn technisch advies gevraagd werd. Je krijgt stukken toegestuurd of je gaat naar de mensen toe, die dan een of meer voordrachten over hun project houden. Na tien minuten weet je al met verpletterende zekerheid, dat het project een grandioos debacle zal worden. Wat is er aan de hand? Wel, op technische gronden kan je de moeilijkheid van het project wel zowat schatten, je kan zeker een ondergrens van de moeilijkheid aanvoelen. Toets deze aan het taalgebruik, dat je observeert als deze mensen over hun project praten. Dat kan zo hopeloos ontoereikend zijn, dat je, zoals gezegd, na tien minuten alleen nog die gapende kloof ziet. Het frustrerende is, dat je niet serieus genomen wordt, als je na tien minuten al mislukking voorspelt op grond van ontoereikend taalgebruik, bv. te slordig of te zeer vervuild door gevaarlijke clichés.

Laat me U daarom voor een cliché waarschuwen dat in de praktijk der informatica bijzonder pernicieus is gebleken: "the user". Het hoeft niet eens "casual user" te zijn, gewoon "user" is al erg genoeg. En weet U wat er mis mee is? Heel eenvoudig: je moet je er natuurlijk niet over verbazen, dat Engelsen en Amerikanen over "users" spreken, maar het is wel een teken aan de wand —een niet mis te verstaan teken zelfs— dat dit woord onvertaald is opgenomen in het informaticajargon van God mag weten hoeveel volkeren. Je kunt geen Nederlandse discussie over informatica haast horen, of vroeg of laat bezigt iemand de term "user" zonder dat iemand een spier vertrekt. "User" is nu goed Nederlands, zo goed, dat ik op de spelling "joezer" zit te wachten. Eerste waarschuwing. Maar "user" is nu ook goed Frans! En gezien de Anglophobie van de Fransen is die tweede waarschuwing veel ernstiger. "User" is ook goed Russisch! En "user" is ook goed Japans!

Kijk, dat moet je aan het denken zetten, omdat de term zo goed vertaalbaar is. Het is heel iets anders wanneer iedereen bv. het woord "flipflop" overneemt. Waarom praten Nederlandse informatici over de joezer, en niet over "de gebruiker"? Omdat het goed-Nederlandse woord "gebruiker" een goed-Nederlandse betekenis heeft, die de "joezer" allang heeft verloren. De joezer is een karikatuur, een literaire figuur. Van derderangs literatuur zelfs. De joezer is een imbeciele analphabeet met geld, wiens grootste zaligheid bestaat uit wezenloos naar het scherm van zijn "terminal" —daar heb je nog zo een!— te staren, en aan elke hand twee worstvormige vingers, waarmee hij op de toetsen hengst. En hij kent maar een gebed "Heer, sluit mij op een netwerk aan." Is het een wonder dat alles, wat in naam van deze armetierige fictieve figuur wordt opgezet, haast onzinnig is? En is het niet verontrustend, dat dat nog zo'n hoop is ook? Het zou me niets verbazen, als er voor de joezer zelfs speciale colleges gegeven worden.